Toet toet! Het eerste wat ons
opviel na de landing in Jakarta en het passeren van de pizza… euh visacontrole
was het chaotische verkeer. Massa’s brommers, slingerend tussen de auto’s,
ware riksja’s en af en toe een verdwaald paard. Miljoenen brommers hebben we
al gezien en geroken. Een gekrioel van jewelste, schijnbaar zonder duidelijke
regels. En toch: in tegenstelling tot in België straalde het verkeer een
vriendelijke rust uit. Geen greintje agressie (ook niet tegenover fietsers),
geen gejaagdheid. Iedereen lijkt perfect zijn rol in het verkeer te kennen en
de andere weggebruikers hun plaats te gunnen, geholpen door vrijwillige
verkeersregelaars. In ons landje zouden de chauffeurs veel van de Indonesiërs
kunnen leren.
Iets waar we aan moeten wennen
is het links rijden. Over secundaire wegen hobbelen met een veringloze bus –
met een crème van een chauffeur – was een avontuur. En als de snelheid er niet
uitgehaald werd door een serie
vulkanische kraterputten, dan wel door de eindeloze files. Files die al
begonnen waren in Zaventem: door een technisch defect op het drukke moment bij
het begin van de paasvakantie lag het “hart van Europa” anderhalf uur plat en
misten we (of althans de helft van het “Clean Clothes Challenge” peloton) bijna
onze vlucht naar Amsterdam. Het bleek een goede oefening te zijn in geduldig
wachtrijen te trotseren en in het beseffen dat het uiteindelijk goed komt.
Rijst, bron van alles. Aan de
hand van de rijstprijs kon Mr. Ward ons bijna de hele geschiedenis van
Indonesia uitleggen. Ook in deze inleefrijst draaide veel om dit witte
nasigoud: ’s morgens rijst (al dan niet met noedels), ’s middags rijst, ’s
avonds rijst en als dessert een rijstkoek. Vaak in combinatie met een grote
variatie vissoorten en de onvermijdelijke ochtendlijke glorie. Op de eerste
fietsdag ving stripheld Ivan zelf de vis die we ’s middags aten. De ontelbare eetkraampjes langs de kant van
zowat alle wegen vielen op, maar onze westerse maag verbood ons wijselijk ons
hieraan te wagen. Exotische fruitsappen
dreigden de plaats in te nemen van Duvel. Gelukkig kon Frans tussen zijn 5
dagelijkse verrassingsdutjes regelmatig bintangken. Uit wereldsolidariteit
dronken de meeste andere KWB’ers en de helft van WSM een Bintang (620 ml) mee.
De gesprekken aan tafel waren regelmatig emotioneel, zelfs tot tranen toe
bewogen. Of dat iets te maken had met de pikante peperbombardementen laten we
even in het midden.
Tussen het eten door snoven we
wat cultuur op. De eerste avond al woonden sommigen een stuk van de Paasviering
in de kathedraal bij. Voor de reis was ons verteld dat Indonesië een langgerekte
eilandenarchipel is waar je 9 uur voor nodig hebt om van west naar oost te
vliegen. Maar die afstanden bleken mee te vallen: op zondagvoormiddag konden we
gewoon van Sumatra naar Papoea wandelen in een half uurtje. In Puncak kon miss Nancy
een origineel schilderij van een bekende Indonesische kunstenaar op de kop
tikken terwijl de rest bijna zelfgeplukte thee dronk.
De meerderheid van de Javanen
is moslim, en dat merken we elke nacht. Rond 4u worden we vergast op een gratis
concert door een plaatselijke koranartiest die ons lijkt te achtervolgen overal
waar we komen op Java.
De roepia roepia vogel deed velen
zich even miljonair voelen. De Wi en de Fi
ervoor dat er weinig levensbedreigende digitale afkickverschijnselen
zijn.
We hebben het
onwaarschijnlijke voorrecht om Ward, de man met de galmende goddelijke stem,
mee te hebben als gids. Samen met Michelingids Bismo begeleidde hij ons feilloos bij onze eerste
stappen en trappen op Java.
Uiteraard stond de eerste week
van onze inleefreis in het teken van schone kleren. Op het programma stond een
evenwichtige mix van ontmoetingen en bezoeken waardoor we op veel aspecten van
de complexe arbeidssituatie in de
kledingindustrie een beter zicht kregen.
We leerden uitgebreid de WSM-partners
Garteks en KSBSI en YCW (de plaatselijke kajotters) en de vele gedreven mensen
erachter kennen en hoorden hoe ze
moesten knokken om in kledingfabrieken binnen te geraken om de vaak penibele
arbeidsvoorwaarden van de werknemers te
helpen verbeteren. Dankzij Garteks konden we ook 3 fabrieken bezoeken: een
schoenenfabriek die werkt voor Adidas in Serang, een BH-fabriek in Bogor en een
sweaterfabriek in Bandung. Alle drie bedrijven die al minstens één belangrijke
stap gezet hebben: het toelaten van vakbonden. Toch bleek ook daar nog héél
veel voor verbetering vatbaar. Ondanks de vele dankwoorden en bloemetjes die de
vakbonden en bedrijfsleiding elkaar
toewierpen waren zelfs in deze bedrijven gesprekken over minimumlonen en
overeenkomsten tussen de partijen een héél moeilijke bevalling. Indonesië
blijkt een vrij goede wetgeving te hebben, maar die blijken in de praktijk
helaas al te vaak dode letter te blijven. De Adidasfabriek waarvan we na een
plenair gesprek in een wereldrecordtijd van 5 minuten een klein deel van één
productiehal mochten bekijken zag er piekfijn uit, maar de stress en werkdruk
was van de gezichten van de werkneemsters te lezen. In de andere twee bedrijven
mochten we vrij en zo lang we wilden rondlopen. Het gebrek aan veiligheid op de
werkvloer in de BH-fabriek deed sommigen net niet flauwvallen. Bij de
sweaterfabriek, een familiebedrijf leerden we nog een aantal andere aspecten
kennen, zoals de delocalisering naar lage loonlanden (jawel, ook hier!).
We konden ook spreken met de
ILO (International Labour Organisation) in Jakarta. We kregen toelichting over
hun Better Work Indonesia Project (BWI). Volgens sommigen kan dit ILO-werk een
belangrijke aanvulling zijn op het mobiliserend basiswerk van de vakbonden,
vooral wat betreft technische knowhow op de werkvloer, beleidsondersteuning
en het op de vingers tikken van
overheden die zich niet aan internationale arbeidsregels houden. Anderen waren meer
sceptisch over de aanpak van ILO in dit BWI en zagen hier niet direct een
meerwaarde in om tot meer waardig werk te komen.
Eén van de meest
indrukwekkende momenten was een avondlijk bezoek aan textielarbeiders thuis.
Een deel daarvan was ontslagen in een kledingfabriek omdat ze het lef hadden om
te protesteren tegen de uitbuiting en de onwaardige omstandigheden waarin ze
moesten werken. Door deze getuigenissen kregen we een onthutsende blik achter
de schermen van fabrieken waar wij zelf nooit binnen konden raken. De
verontwaardiging in onze groep was groot. De bij ons al sterk aanwezige
overtuiging dat we ook in België allemaal onze nek moeten uitsteken om
consumenten en merken meer bewust te maken en te overtuigen van de letterlijk
levensbelangrijke noodzaak van goede werkomstandigheden bij de mensen die onze
kleding maken groeide met de minuut.
Intussen zitten we op de velo en maken we zoveel
mogelijk lawaai voor schone kleren. Toet toet!